In 1899 brengt de zevenjarige Albert zijn vader eten op het Stationsplein in Den Haag. Hij komt niet meer thuis. Een half jaar later vindt een stroper zijn stoffelijk overschot in de duinen. De enige verdachte van de moord wordt vrijgesproken.
Op 25 april 1899 om kwart over twee vertrok de zevenjarige Albert Petrus Johannes van Wezel, (‘Nappie’), van zijn ouderlijk huis aan de Kalkoenstraat 20 in Den Haag naar het Stationsplein om zijn vader, die daar koetsier was, eten te brengen. Hij had twee ijzeren schaaltjes bij zich, een stalen vork en een bordje, allemaal gewikkeld in een doek.Wachtende koetsiers Stationsplein, 1900. Bezit Haags Gemeentearchief |
Om half drie kwam Albert aan bij het Stationsplein. Na het eten had zijn vader een koetsritje, hij moest een man en een vrouw naar het Mauritshuis brengen. Albert wilde graag meerijden, maar dat mocht niet van zijn vader. Hij bleef om tien over drie huilend achter op het Stationsplein, met de lege schaaltjes.
Toen de jongen niet thuiskwam, stapten zijn ouders naar de politie. Uit vrees dat het kind te water was geraakt, begonnen agenten overal te dreggen. Zonder resultaat. Ook het speurwerk van de familie leverde niets op. Albert bleef spoorloos.
Knikkers
Twee dagen na zijn vermissing, op 27 april 1899, plaatste de politie een oproep in de krant. Wie had de jongen gezien? Het was een stevig ventje, met blond haar en blauwe ogen, gekleed in een grijs manchester (soort ribfluwelen) broekje, een zwarte bloes met een wit streepje, een rode zijden das, een matrozenmuts, zwarte kousen en rijglaarzen.
Naar aanleiding van de oproep meldde zich een getuige. Hij had tussen half vier en vier op de Trekweg naar Voorburg, voorbij de Hoornbrug, ‘een als heer gekleed persoon’ gezien, met een blauwe broek, zwarte overjas en flambard, (een slappe vilten hoed met een brede rand). De man was van gemiddelde lengte, had een donker uiterlijk en een dikke zwarte knevel (snor). Hij had een jongetje bij zich wiens signalement leek op dat van Albert.
Ook had iemand gezien dat een jongetje op het Rijswijkseplein, (vlakbij het Stationsplein), benaderd werd door een man, die hem een zak knikkers beloofde als hij mee ging wandelen, De jongen was weggerend. Dat zou gebeurd zijn voordat Albert de lunch bij zijn vader had afgeleverd. Het jongetje werd gevonden. Hij omschreef de man met de knikkers als lang en mager, met een bleek gelaat, zonder baard of knevel, 28 à 30 jaar oud. De politie confronteerde het kind met verschillende ‘als ongunstig bekend staande personen’, maar hij herkende geen van hen.
Breukband
In juni 1899 was Albert nog steeds niet terecht. Zijn moeder stapte naar de minister van Justitie. Hij adviseerde haar aan om aan de politie te vragen honderd foto’s van Albert te verspreiden in binnen- en buitenland, en dat gebeurde. De politie vroeg het publiek ook om uit te kijken naar de twee schaaltjes, de vork en het bordje die Albert bij zich had.
In september kwam Albert’s moeder met een nieuw aanknopingspunt. Vanwege een liesbreuk droeg Albert al drie jaar een breukband om zijn middel (een ondersteunende elastische band). Hij moest van zijn dokter een nieuwe band. Dat speelde rond het moment van zijn verdwijning. De politie ging op onderzoek uit. Was er ergens in Nederland een breukband gekocht voor een zevenjarig kind? En ja, dat bleek het geval. Een ‘burgerjuffrouw’ had bij verkoper Vos in Amsterdam zo’n breukband gekocht, en de oude ingeleverd. Haar naam had zij niet genoemd, en de heer Vos kon geen goed signalement geven. De politie riep de vrouw op om zich te melden. Dat heeft zij nooit gedaan.
Kinderschoenen
Op 12 oktober 1899 was stroper Bazuin in de duinen bij Scheveningen in de buurt van de Watertoren aan de Harstenhoekseweg met een stok in de grond aan het wroeten, op zoek naar konijnen. Hij stuitte op een paar kinderschoenen, groef verder, en vond kledingresten en botten. Het bleek om Albert te gaan. In zijn broekzak zat nog het tramkaartje dat zijn vader hem in april 1899 meegegeven had. Zijn ouders moesten hem identificeren aan de hand van de kleren en het breukbandje.
De politie vond in de buurt van het stoffelijk overschot de schaaltjes, en vergulde knikkers, soortgelijke als die werden aangeboden aan het jongetje op het Rijswijkseplein. Het leek de politie daarom zeer waarschijnlijk dat de man die ze aanbood, de moordenaar van Albert was.
Hoe Albert precies om het leven was gekomen, kon niet meer vastgesteld worden. Op zijn kleding zat geen bloed.
Blekersknecht
Twee jaar na de verdwijning van Albert stond blekersknecht G(erardus) P(ieter) van Poelgeest voor de rechter. Hij werd ervan verdacht in juli 1900 de zesjarige Franciscus Johannes Endlich de duinen van Scheveningen in te hebben gelokt met zuurtjes en flikjes. Verschillende getuigen waarschuwden de politie. Tegen een van hen had hij gelogen dat hij de oom van het kind was, bij de politie gaf hij een valse naam op: Pieter van Bommel.
Niet alleen zou de man het jongetje Endlich aan de ouderlijke macht hebben onttrokken waardoor het kind te laat thuiskwam, men verdacht hem ook van de ontvoering van en de moord op Albert van Wezel.
Deze man had namelijk al vaker jongetjes de Scheveningse duinen ingelokt. Twee van hen getuigden in de rechtszaal. Er zou sprake zijn geweest van ontuchtige handelingen. De verdachte zei dat hij de jongens nog nooit had gezien. Opmerkelijk detail: hij beweerde dat hij doof was, maar de getuigenis van een van de kinderen, die erg zacht praatte, bleek hij prima te hebben verstaan. Het OM nam die doofheid daarom met een korreltje zout.
Paardentram
Verschillende getuigen meenden de verdachte met Albert gezien te hebben in april 1899, andere herkenden hem niet. Het was ook alweer drie jaar geleden. Het jongetje van de knikkers dacht dat hij de man was die hem aansprak, al droeg hij toen geen snor en zat zijn haar anders. Qua houding en spraak zou hij het geweest kunnen zijn. De verdachte ontkende dat hij ooit knikkers bij zich had gehad. Albert kende hij niet en hij had het jongetje niet meegenomen naar Scheveningen.
Toen iemand beweerde dat hij de verdachte met Albert in de paardentram had gezien, zei Van Poelgeest dat hij nooit met de paardentram ging. Dat lijkt me onwaarschijnlijk. Hij had een van de andere jongetjes op het Oranjeplein opgepikt, en een op de Parallelweg: allemaal in de buurt van het Stationsplein waar Albert verdwenen was. Vanaf daar is het wel anderhalf uur lopen naar de Scheveningse duinen; een hele lange wandeling voor een klein jongetje.
Op de dag van de verdwijning van Albert, 25 april 1899, had Van Poelgeest een vrije dag. Hij beweerde dat hij niet in de buurt van het Stationsplein was geweest, hij had gewandeld in de buurt van het Haagsche Bosch en de Wassenaarsweg. Ver van het Stationsplein. (Maar niet zo ver van de vindplaats van Albert.)
Perverse hartstochten
De eis tegen Van Poelgeest was negen jaar gevangenisstraf. Wegens gebrek aan bewijs werd hij vrijgesproken, ook in hoger beroep in juni 1901. Wel werd hij onderzocht in een psychiatrische inrichting in Rotterdam, waar hij van maart 1891 tot eind december 1892 opgenomen was. Uit het onderzoek kwam naar voren dat hij ‘perverse seksuele hartstochten’ had. Hij zou bekend hebben dat hij ontuchtige handelingen had gepleegd met het jongetje Endlich, (wat hij tijdens de rechtszaak stellig ontkende). Los van zijn perverse hartstochten leefde de man ‘ordelijk en fatsoenlijk’ en was hij ‘volkomen toerekeningsvatbaar’.
Was hij de moordenaar van Albert? Ik twijfel, omdat de kroongetuige, het jongetje aan wie een man knikkers aanbood op het Rijswijkseplein, die man omschreef als ‘lang en mager, met een bleek gelaat, zonder baard of knevel, 28 à 30 jaar oud’. Van Poelgeest wordt ergens omschreven als tenger, en hij was in april 1899, 36 jaar oud. Dat klopte dus aardig. Maar de kranten schreven over ‘een kleine man’, geen lange, en volgens zijn toenmalige werkgever droeg hij in de periode dat hij bij hem werkte, 1899 en 1900, altijd een snor. Een lichaamskenmerk dat je niet gemakkelijk over het hoofd ziet.
Jachtterrein
Wat Van Poelgeest verdacht maakt: hij kende het stationsgebied, zijn jachtterrein. Hij lokte een aantal jongetjes mee vanuit de omgeving van het Stationsplein, en de duinen kende hij waarschijnlijk ook op zijn duimpje omdat hij in Scheveningen woonde. Hij kon bovendien liegen alsof het gedrukt stond, zagen we eerder in dit verhaal.
Het zou kunnen dat Van Poelgeest Albert probeerde te misbruiken in de duinen en dat Albert begon te gillen, misschien wel omdat zijn liesbreuk in de knel kwam. Van Poelgeest raakte in paniek, drukte Albert’s mond dicht, en het jongetje overleed.
We weten het niet. Ook niet of Van Poelgeest na de rechtszaak en zijn verblijf in de psychiatrische inrichting ooit nog jongetjes de duinen in heeft gelokt met oneerbare bedoelingen. In het krantenarchief vond ik zijn naam niet meer terug. Wat niet alles zegt, natuurlijk.
Van Poelgeest bleef ongehuwd, en stierf in Delft op 101-jarige leeftijd.
Achtergrondinformatie
Gerardus Pieter van Poelgeest (1862-1963)
Zijn ouders waren kabinetwerker Willem van Poelgeest en dienstbode Hendrika Gerharda Jutting. Zij trouwden in Leiden in juli 1856. Zij waren toen 22 en 27 jaar.
Het echtpaar kreeg zeven kinderen, Gerardus was het vierde kind en de tweede zoon. Omdat zijn oudere broer Willem in dienst ging, hoefde hij niet. (NB Willem was blond, had grijze ogen en blond haar, en was 1 meter 64, weten we dankzij het militieregister.)
De kinderen:
- Jakoba Hendrika (1857)
- Susanna (1858)
- Willem (1859)
- Gerardus Pieter (1862)
- Maria Johanna (1865)
- Pieter Cornelis (1867)
- Johanna Gerrtruida (1870, werd 8 maanden)
Albert Petrus Johannes van Wezel (1892-1899)
In februari 1890 trouwde de 24-jarige koetsier Albert Petrus Johannes van Wezel met Petronella Jacoba Johanna van Daalen, een 25-jarige dienstbode. In juni kregen zij een dochter, Petronella van Wezel. De baby overleed na zes dagen, de moeder na drie maanden.
Vader Albert hertrouwde in 1892 met Grada van Rooij. Albert was hun oudste kind. Na Albert’s dood kwam er in 1901 nog een zoon bij die ook Albert Petrus Johannes werd genoemd.
De kinderen:
- Albert Petrus Johannes (1892. Niet te vinden in de archieven)
- Wouter Antoon (1894)
- Antoon Wouter (1896)
- Bernardus Jacobus (1898)
- Maria Louisa (januari 1899)
- Albert Petrus Johannes (1901)
- Wilhelmina Elizabeth (1903)
Ik heb niet kunnen vinden wanneer vader Albert overleden is.
Franciscus Johannes Endlich (1893-1964)
Franciscus werd geboren in 1893, en trouwde in 1916, 22 jaar oud, met de 19-jarige Wilhelmina Jacoba Adriana Baarslag. Hij was rijwielhersteller, zij dienstbode. Zij kregen vier kinderen: Franciscus, Adriana, Willem en Geertruida (misschien nog wel meer, maar ik vond alleen deze).
Franciscus overleed in 1964, hij werd 70 jaar.
Franciscus Johannes Endlich (1893-1964)
Franciscus werd geboren in 1893, en trouwde in 1916, 22 jaar oud, met de 19-jarige Wilhelmina Jacoba Adriana Baarslag. Hij was rijwielhersteller, zij dienstbode. Zij kregen vier kinderen: Franciscus, Adriana, Willem en Geertruida (misschien nog wel meer, maar ik vond alleen deze).
Franciscus overleed in 1964, hij werd 70 jaar.
Bronnen
Reacties